De molen van Saasveld

Monumentaal

In de verste herinneringen uit mijn kindertijd komt al vroeg de Saasvelder molen voor. Het zal wel in de tijd kort na de bevrijding geweest zijn, dat onze moeder zondags onder het middageten aan vader voorstelde: ‘Zö’w vanmiddag ‘s noar mien volk goan?’ Dan wisten wij genoeg om dit in gejuich aan te horen, want een bezoek aan haar ouderlijk huis in Saasveld was voor ons altijd ‘n feest. Even later waren we al vóór- of achterop de fiets bij onze ouders op weg naar het paradijs achter het Molenven.

De molen van Saasveld, ‘Rutinks Möl’

 Enkele zaken zijn me uit die tijd duidelijk bijgebleven: het spiegelende water tussen dennen en berken dat Mölnven genoemd werd; het lag er zo vredig bij op die zomerse zondagmiddag dat je niet begrijpen kon dat daar de Maarschalk huisde… Vooral mijn oom Antoon, die als op- groeiende jongeman toen ook nog op de ouderlijke boer- derij huisde, kon daar verschrikkelijke verhalen over vertellen. Zodat ik als het eenmaal buiten donker geworden was met geen stok meer uit de veilige kökn van het boerenhuis- dat ooit ‘n lös hoes geweest was en in 1950 afgebroken is – te krijgen was. En dat gaf moeilijkheden als het bedtijd geworden was, want eenmaal op de ‘grote school’ brachten we alle schoolvakanties steevast daar door.Ook in het laatste oorlogsjaar hadden we hier maandenlang een gastvrij en veilig onderdak gevonden bij onze grootouders; een spannende tijd die ik ooit beschreven heb als ‘Kerstmis in Saasveld’ in de Winteruitgave 2001 van ‘Oet de Boerschopn’.

“…dit zint kloatscheters en dee doot oe niks!”

Als we dan bij het café Spijker de weg tussen het Molenven en de Zaandbong waren ingereden, kwamen er geluiden uit de verte die niet veel goeds beloofden in onze richting; ‘n tierende en springende horde, waarvan sommigen ook nog stokken droegen hield zich in de eerste bocht op en hoewel het nog klaarlichte dag was, werd ik van hun aanwezigheid nog banger dan voor de Maarschalk in het Molenven. Onder het roepen ‘Hier mötte komn!!’ werd met de stokken op de grond geslagen, en ik keek ons groepje eens rond wie hiervan het eerst aan de beurt zou zijn… M’n ouders toonden geen enkele vrees en een van hun zei: ‘Iej hoowt nich bang te wean, dit zint kloatscheters en dee doot oe niks!’ Toch was ik niet helemaal gerustgesteld en eerst mezelf als we deze woestelingen achter ons hadden gelaten. Jaren later bleek hoe erg ik me vergist had.

 ‘Twieg’ voor de Zuiderzeewerken

Wat verder langs de straat – die nu Gravenallee heet en toen nog geen mooie naam had – stond op de hoek van een links afgaande weg een grote hoge houtmijt. Wel zag ik dat het geen takkebos was, maar ‘twieg’ vernam ik. Nodig voor de aanleg van de Zuiderzeewerken, maar ook daar kwam ik pas veel later achter en toen werd er al geen griend meer geslagen in de lage velden van Saasveld. Tót in 1953 de dijken braken en men in Zeeland weeropnieuw kon beginnen.

 ‘De möl dreait!’

En de weg verder inkijkend, zag ik ‘n voor mij vreemd bouwwerk; het leek op ‘n lage toren met daarvóór ‘n groot kruis. ‘Dat is now de Soaseler Möl’, zei m’n moeder met enige trots en ze vertelde over vroeger toen ze nog een kind was op de Saasveldse boerderij. Hoe opoe de niendeur binnenkwam en zei: ‘De möl dreait!’ Vanaf hun erf was dat toen nog te zien, want het Molenven bestond grotendeels nog uit heide en het geboomte van toen was veel lager dan nu het geval is.De constatering van haar moeder was voor haar als oudste de opdracht om met ‘n ‘puutke rog’ naar de molen te gaan en dit tot meel te laten malen.En tegen ons beschreef ze de molen en zijn omgeving: de lange rij bijenkorven langs de zandweg, want de Rutink-keerls waren net als veel boeren ook imker. Hoe je op moest passen dat de drukke bijen je niet in gezicht of haren vlogen met vervelend gevolg. En daarboven het rusteloos ronddraaiende molenkruis, dat telkens als het een van de vensters passeerde een schaduw in het binnenste van de werkende molen molen wierp. Het typische geluid binnen: bonken, kreunen en kraken van de werkende maalinrichting die voor elke molen, die dan schudt en trilt anders is. Bij de Saasveldse molen – zei ze – kon je duidelijk ‘Toe-danbakker-Toe-dan-bakker’ horen en in Borne bij Velthof of de Boerenbond die mechanisch maalden, was dat weer anders. Vond ik, maar muziek zat er altijd en overal in!

 De geschiedenis van de Saasvelder molen

 De geschiedenis van de Saasvelder molen gaat geruime tijd terug want ooit stond in deze omgeving een ‘Stenderkast’, een molen als de Wissink-möl nabij Usselo. Anderhalve eeuw geleden beschreef de dominee-schrijver J.Craandijk die ook enkele jaren in de Doopsgezinde kerk in Borne is voorgegaan in één van zijn ‘Wandelingen door Nederland’ Saasveld honderdvijftig jaar geleden als volgt:

 “Wij zouden, tusschen Weerselo en Borne, het woeste maar wonderschoone landschap zien, bij het meertje met den glooijenden heuvel, op wiens top een houten molen zich zoo scherp afteekent tegen de heldere avondlucht,terwijl de dalende zon de bruine heide, met de diepe zich kruisende zandsporen,purper kleurt, terwijl het gloeijend rood van den hemel weerspiegelt in den onbeweeglijken plas, en ver op den achtergrond de hooge bosschen van Saesveld zich reeds in grijze nevelen hullen. Ik zou u vertellen, als gij ‘t hooren wildet, hoe lief mij die plegtige heidevelden zijn, die ik zoo menigmaal mogt doorkruisen, te voet en te paard, op den stillen zomeravond, op den helderen najaarsdag, ook als de stormen gierden over de vlakten en de donkere wolkgevaarten vlogen door de lucht…”

Zulk zwaar weer zal het ongetwijfeld ook geweest zijn in die decembernacht van het jaar 1869 toen een storm de houten molen verwoestte. In die tijd was een korenmolen voor een buurtschap onmisbaar en er werden direkt plannen gemaakt voor het bouwen van een stenen molen; een zgn. bovenkruier waarvan de kap draaibaar is om de wieken op de wind te zetten.

Ooit waren de molen en het nabijgelegen broodbakhuis eigendom van de Duitse graaf Droste zu Vischering, maar die had deze in 1846 verkocht aan Eduard Storck, rijksontvanger te Weerselo, voor de prijs van ƒ 1820,-. Hij verhuurde de molen, telkens voor drie jaar. In1858 was Gerard Tanke pachter voor ƒ 265,- per drie jaar, onderhoud was voor eigen rekening. Kort daarop werd de familie Bootsveld eigenaar van molen en bakhuis.

Na de ramp werd spoedig daarna, op 23 februari 1870 door de eigenaresse,de weduwe Bootsveld een aanvraag ingediend om een nieuwe windkorenmolen te mogen bouwen. Deze aanvraag werd na gehouden kerkespraak (de aanvraag werd zoals gebruikelijk was, buiten bij de kerken voorgelezen) goedgekeurd.

Zoals nu nog verteld wordt, zijn de molen en het bakhuis rond de volgende eeuwwisseling door ruil van eigenaar verwisseld en kwamen toen in handen van de familie Rotgering, door de Saasvelders ‘Rutink’ of ‘Rudink’ genoemd. Deze transaktie werd op 4 april 1901 bij notaris Lammerink te Vriezenveen beschreven.

De nieuwe eigenaar, Johannes Rotgerink was op 27 december 1843 in Borne geboren en is 29 december 1930 te Saasveld overleden. Hij was gehuwd met Johanna Maria Meier, op 8 maart 1851 te Saasveld geboren en daar ook op 3 october 1903 overleden. Er werden zeven kinderen geboren, waarvan twee jong overleden, een meisje Dina werd zelfs maar enkele maanden oud. De broers Bernard, Gerhard en Herman dreven de molen, de bakkerij en de boerderij, terwijl hun zuster Johanna (‘Jannöakn’) de huishouding deed. Over deze laatste verder in het verhaal meer. Nog een andere zuster -Willemina – huwde als enige, met Bernard Visschedijk.

Afbreken of restaureren?

 Een molen, die in weer en wind staat is aan de invloeden daarvan onderhevig en vergt veel onderhoud. Dat moest ook gebeuren in het jaar 1930, maar omdat mechanisch malen rendabeler was, men dan niet afhankelijk van de wind werd en ook hoge onderhoudskosten kon uitsparen, besloten de Rotgerinks de molen af te breken. Het gemeentebestuur van Weerselo en eigenaar ‘Natura Docet’ van het nabijgelegen natuurreservaat het Molenven waren hier tegen omdat dit niet ten goede zou komen aan het landschap. De molen is toen weer enigszins gerestaureerd en er is een elektromotor aangeschaft voor het maalwerk. Maar in 1950 was de molen in zo’n slechte toestand geraakt dat er wat moest gebeuren. De laatste Rotgerink die van de molenaarsfamilie nog leefde, Johanna, zag met lede ogen de teloorgang van haar molen aan en besloot uit eigen middelen het herstelwerk te betalen.

Molenbouwers uit Dalfsen

Als jongen van n jaar of tien moest ik in die tijd voor mijn oma bij bakker Herman Kenkhuis die als werknemer de bakkerij van de Rotgerinks had overgenomen, geregeld op de vrije woensdagmiddag ‘zeut’ of ‘zoer’ roggebrood halen, dit laatste voor mijn opa. Op weg daar naar toe zag ik op het bouwland naast de molen de molenbouwers bezig met de wieken die in volle lengte (de ‘vlucht’ van 22 meter) over de akker lagen. Terwijl ik stond toe te zien, werkten de twee, een oudere en een jonge man rustig door en ik kon toen niet weten dat ik de laatste een halve eeuw later – in 2002 – nogmaals onverwacht zou tegenkomen in Dalfsen.

Na een rondleiding in de molen aldaar, raakte ik in gesprek met één der gidsen. De naam Borne viel en dan is Saasveld plots veel dichter bij dan de vijf kilometers die op de richtingwijzer staat. Hij bleek rond 1950 samen met zijn vader als aannemer van het herstelwerk, een half jaar betrokken te zijn geweest bij de restauratie van de Soaseler möl. Vanuit Dalfsen kwamen de molenmakers vader en zoon Bisschop naar Saasveld om de molen te restaureren. Een klus die de nodige tijd in beslag nam, want tussendoor moesten ook reparaties worden uitgevoerd aan modernere maalinrichtingen elders. Bij een gesprek later, toen ik hem opnieuw opzocht in Dalfsen, vertelde de zeventiger in 2002 over de tijd in Saasveld, waarop hij toen nog met veel voldoening terugzag. Samen met zijn vader, en een enkele maal met hulpkrachten klaarden zij het karwei, bij een aanbesteding verkregen en op een plaats die niet naast de deur lag. Om die reden verbleef men van maandagmorgen tot de vrijdagmiddag op de werkplek. De reis hier naar toe werd soms bij slecht weer per trein afgelegd tot Borne en dan op de meegebrachte fiets verder. Soms ook op de Victoriabromfiets; een wegbereider uit die tijd met het kleine driftige motortje hoog naast het achterwiel. Vaak legden vader en zoon, de fietsen zwaar beladen met benodigdheden, de vele kilometers náást elkaar af. Soms onderweg even rustend bij bevriende molenaars als Van de Aast in Langeveen of Kienhuis Molenbouwer Paul Bisschop uit Dalfsen in Geesteren en dan rap weer verder naar Saasveld of Dalfsen. Een zware tocht, soms ook nog met hindernissen.

Zoals die keer, toen ijverige douaniers – de oorlog was nog niet zo lang voorbij – hun de fietstassen met vele kamradtanden voor de molen in Saasveld wilden laten uitpakken. Ze weigerden beslist, toen deden de grensbewakers dat en daarna in omgekeerde volgorde en konden zij weer verder.

 Ruttink-Jannöakn

 Over één inwoonster van Saasveld raakte hij na al die jaren nog in vervoering: de eigenares van de molen Johanna Rotgerink, of zoals ze hier wijd en zijd bekend stond: ‘Ruttink-Jannöakn’. Over haar, waar ze tijdens de maandenlange klus waren ingekwartierd kon hij met veel humor én achting vertellen: over het dikke verenbed waaronder ze sliepen en de voor- en nadelen van het oude molenaarshuis dat later is afgebrand; over haar gulheid en veel krentenbrood, pannenkoek, spek en eieren en nog veel meer. Alleen de middagpot kon geen schoonheidsprijs wegdragen.

Ook stopte ze de jonge molenbouwer wel eens wat extra’s toe met: ‘Hier,dan kö’ j nog ’s ’n glas bier of nen borrel koapn.’ Of toverde n pakje shag of ‘n eind metworst uit haar schortzak.

En toen ik de foto van haar op de tafel lei: ‘Joa heur, dat is ze! Ooh, en met dat hondtie. Prachtig! En doarachter, dee wiek! Dat is oons weark, dat heb ik nog doan.’ En feilloos kon hij de wegen rond Saasveld nog beschrijven, vooral tussen de molen en de ‘Kuper’, waar in de zagerij delen als ‘scheggen’ (eiken kapbedekking), ‘kluffen’ (delen van de wieken) en nog veel meer werden gemaakt.

Transportperikelen en hijsproblemen

Het transport van de twee 22 meter lange metalen roeden waaraan de vier wieken zitten, was een verhaal apart. Afkomstig uit Geertruidenberg, kwamen ze per schip naar Dalfsen waar ze gereed waren gemaakt en daarna moesten ze naar Saasveld worden gebracht. Maar de wegenbeheerders gaven geen toestemming voor dat transport. Wat nu? Hangend tussen de hoge wielen van een zgn. Mallejan, werden de lange gevaarten in een regenachtige zomernacht van Dalfsen naar Saasveld gebracht,een avontuur dat goed afliep. Aan de voet van de molen werden de wieken verder voor plaatsing gereed gemaakt. Het inhijsen in de gaten van de molenas was in die tijd een hele klus. Tegenwoordig, nu men de beschikking heeft over hoge kranen, gebeurt dit van bovenaf. Maar vroeger gebeurde dat met een lier en van onderen uit, waarbij de molenas onder het hijsen steeds werd verdraaid. Een karwei dat het nodige rekenwerk vooraf kostte, waarbij de afstand van de begane grond en de lengte van de roeden bepalend waren.

Maar uiteindelijk kwam alles gereed en kwam er een einde aan de tijd waarin men soms dacht dat men in Saasveld op visite was, zó goed was het leven daar voor de molenmakers. ‘Jannöakn hef ’n hemmel verdiend!’, zei hij toen nog vol overtuiging en echt gemeend tot besluit.

En weer bij toeval hoorde ik onlangs dat ook molenmaker Paul Bisschop overleden is; misschien hebben ze elkaar hierboven al gevonden en kunnen ze elkaar vertellen over de mooie dagen van toen, toen de Soaseler möl gerestaureerd werd.

 

Gaandeweg opnieuw verval

Johanna Rotgerink was geboren op 18 october 1877 en overleed op 16 januar 1952.Na haar heengaan was de molen eigendom van de familie Spijker, maar omdat de bedrijfsvoering totaal veranderd was en de molen voor maalwerk niet meer gebruikt werd, raakte ze gaandeweg weer in verval. Groot was dan ook de schrik toen in october 1972 een krantenbericht meldde dat de molen in groot gevaar verkeerde omdat de subsidie was ingetrokken.

Eigenaar G.H. Spijker: “Bij wind is het levensgevaarlijk, omdat er dan stukken van de molen vallen. Als er binnenkort niks gebeurt, moet de molen afgebroken worden. Hij is al lange tijd buiten bedrijf en inmiddels totaal vervallen. Drie jaar geleden heb ik een begroting voor de restauratie ingediend.Sindsdien heb ik niks meer gehoord.”

 Doorlopend onderhoud noodzakelijk

Met enige moeite is toen opnieuw weer de molen behouden, totdat zij in 1977 werd ondergebracht in de opgerichte ‘Stichting Soaseler Möl’. Met voortvarendheid kon de restauratie – die anderhalve ton zou vergen – ter hand worden genomen, alleen de start hiervan ging niet over rozen. Bij het verwijderen van de molenas en de wieken brak deze zware last door de kabels en het mag een wonder heten dat alles redelijk is afgelopen. Door de Sichting werd ook de mooie prent van de molen door Jo Niks getekend gedrukt en in verkoop gebracht, alsmede door bijdragen van het Rijk, de Provincie, Gemeente Weerselo, particulieren en niet te vergeten de ‘Soaseler Revue’ verliep het herstel goed en op 24 november 1979 kon burgemeester W.L.G. Schelberg door een ruk aan de vang de molen weer in werking stellen.

Een molen moet werken om goed te overleven en heeft als kwetsbaar bouwwerk altijd onderhoud nodig, zo ook de Soaseler Möl. Zo werd in 1986 de molen opnieuw in de verf gezet en in september 1988 onderging de molen een grote opknapbeurt. Dit hield in dat op de molenromp aan de weerkant een nieuwe pleisterlaag werd aangebracht, die daarna met een waterafstotend middel werd behandeld. Ook werd de oude staart, het balkenstelsel waarmee de kap en dus ook de wieken op de wind worden gezet, bij die gelegenheid verwijderd en door een nieuw exemplaar vervangen.En dit zal vast niet de laatste vorm van onderhoud zijn, want zoals gezegd heeft een molen dat steeds nodig. En de Soaseler Möl is dat waard, nog altijd een sieraad in de omgeving en één geheel met het ven dat zijn naam draagt.

Gé Nijkamp Uit Oet de Boerschopn nr.115 Herfst 2010