Heidewandeling Buurserzand

Heidewandeling Buurserzand

9 augustus 2015
De elf wandelaars, zeker degenen die deze zondagochtend over Haaksbergen naar De Wakel aan de Stendermolenweg rijden, hebben onderweg het bordje ‘Hessenweg’ in de berm kunnen zien staan: over de es en de meentgronden van Buurse liep eeuwenlang een internationale handelsroute, in dit geval van Heek in Duitsland naar Deventer. Dat informatiecentrum van Natuurmonumenten, startpunt voor onze wandeling, ligt in wat nog over is van die uitgestrekte gemeenschappelijke gronden.
   In de loop van de negentiende eeuw zijn deze woeste gronden verdeeld en/of verkocht en voor een groot deel ontgonnen. Vooral toen de kunstmest er kwam ging dat hard (pas in 1961 kwam er officieel een einde aan). Jan Nijmeijer, die hier een kleine veertig jaar geleden een paar jaren gewoond heeft en die nu onze excursieleider is, vertelt dat tussen drie- tot vierhonderd hectaren van deze woeste gronden in handen waren van Van Heek, die dit gebied gebruikte om te jagen. In 1929 schonk de familie Van Heek het Buurserzand aan Natuurmonumenten. Intussen is het gebied 456 ha groot.       Een mens staat bij zoiets stil, zo niet de vogels: terwijl Jan dit vertelt, vliegt rechts van ons een groene specht over een heideveld, laat een boompieper zich zien, en is de vluchtroep van kneutjes te horen. We zijn nog maar net het hek gepasseerd dat toegang geeft tot het Buurserzand. Links van ons staan jeneverbesstruiken en in de top van één daarvan zit onhandig een jonge roodborsttapuit zijn moeder na te staren die geen zin had zich door ons te laten bekijken. We lopen op een pad tussen voornamelijk struikheide door; klaarblijkelijk zitten we op een wat droger stuk. Bij wat sparren speurt Jan naar goudhaantjes, een ander hoort in dit terrein met verspreide groepjes bomen de boompieper. Aan onze rechterhand toont een grote solitaire eik ons zijn pracht. Links tekenen zich donker tegen een bosrand grote jeneverbesstruiken af. Aan de andere kant stonden die ooit ook, maar meer dan dertig jaar terug, weet Jan, zijn die door brand verwoest.
   Veel aandacht krijgt een vlinder, maatje heidevlinder meent iemand te weten, maar of dit ook het geval is laat zich niet vaststellen. Niettemin of misschien juist daarom wordt het beestje dat weigert zijn vleugels te spreiden, vele keren op de foto gezet. De vele jeneverbesstruiken langs de wandelroute geven aanleiding tot een verhaal dat 125 tot 150 jaar terug begon, want zo oud zijn de jeneverbesstruiken, zegt Jan. In de informatie die Natuurmonumenten hierover geeft, lees ik dat dit zowel met het verdwijnen van de schapen op de meentgronden als met zandverstuivingen te maken heeft. “De jeneverbessen vonden nu overal open zandplekken waar ze ongestoord konden kiemen. Jeneverbesplantjes kunnen slecht tegen concurrentie omdat ze zo langzaam groeien. Aan de jonge loten – herkenbaar aan de grijsblauwe waslaag – zie je hoe weinig er per jaar bij komen. Eenmaal volwassen kunnen de struiken heel lang standhouden. Als takken door zware sneeuwval omvallen, lopen ze gewoon weer uit en dragen zo bij aan de grillige vorm van deze taaie soort. De laatste jaren komen er ook weer jonge jeneverbesstruikjes bij, wat uniek is in Nederland.”
Wij merkten met moeite precies één zo’n jong struikje op.
   We passeren een viertal forse struikachtige zomereiken. In hun buurt valt een afgevreten heidestrook op: het heidehaantje is hier aan het werk geweest. Na enig zoeken wordt één exemplaar gevonden. Hij of zij mag op de foto. Een flinke kuil aan onze rechterhand wordt herkend als bomkrater. Hier in de buurt groeide vroeger, weet Jan, ijslandmos. Door verzuring en stikstofemissie is daar niets meer van over. Grassen kwamen er voor terug en die winnen het hier en daar ook zichtbaar van de heide. Op een kalige plek staat zonnedauw. Bij een afrastering komen we op een bosachtig terrein. Dan duikt een mooi ven op: het Buursermeertje. Van Heek heeft het aan laten leggen als zwemplek voor zijn personeel. Beenbreek zien we en vooraan staat de grote lisdodde met zijn chocoladebruine bloemen dichtopeen in een cilindervormige aar. In dit lagere deel groeit ook witte snavelbies en een enkele blauwe gentiaan. We lopen wat later weer door een  stukje bos. De randen van het pad kleuren geel van tormentil. Ook de aanwezigheid van wilde bertram wijst erop dat het hier wat vochtig is. In de schaduw licht rankende helmbloem op, evenals klein springzaad met zijn lichtgele bloemetjes. Bij een bank zien we in de zanderige aarde daar omheen ijverig een tiental zandbijen voedselvluchten maken, gele pollen aan de poten. Een koevinkje laat zich mooi zien. Ons groepje loopt nu over een breed zandpad – de Kippertweg dacht ik – waar we de boomklever horen. Links in een wei aan de bosrand staat een fazanthaan te kijk. Toon ontdekt een fraaie wespenorchis tussen wilde bertram en boerenwormkruid, en in het stuk dat volgt lukt hem dat nog tweemaal. We komen uit op een pad langs agrarisch land, links maïs, rechts gras, maar dat laatste is intussen door ruilverkaveling in handen van Natuurmonumenten. Een fraaie atalanta kiest voor het gras.
   Verderop lopen we rechts langs mooie dopheide, volgens Jan een oud veld dat gemaaid is. Links gras, maar gras van een boer deze keer, dus geen atalanta’s. Hoog in de lucht beweegt een jonge buizerd. Iemand weet een composiet als herfstleeuwetand te herkennen, niet ver van een wederik. Wanneer we rechtsaf slaan komen we langs een rijk bloeiend heideveld. Weer rechts, en we staan op de Waardveldweg. Via een hekje komen we bij een vlonderpad dat dwars over een uitgegraven ven loopt, maar dit was daarvoor ook al een natte plek, weet Jan. Achterin houden zich een aardig aantal kieviten op. De vondst van fraai duizendguldenkruid brengt enige opwinding teweeg: schijn je hier niet vlug tegen te komen. De laatste vogel die we horen is de groene specht, de laatste die zich laat zien de roodborsttapuit. We stappen over een recht fietspad richting parkeerplaats, links wei, rechts bos met opmerkelijk veel hulst als ondergroei. Als we de koffie al bijna kunnen ruiken komen we langs het los hoes met de mooie naam de Bommelas. Jan legt uit waar die naam waarschijnlijk vandaan komt: Gerrit Jan Keizers die op deze plek in de tweede helft van de 19e eeuw domicilie had, stak hier heideplaggen die hij met een schommelende bommelende kar naar Duitsland vervoerde. Het zal uit fijngevoeligheid zijn geweest (de koffie van Toon stond immers op ons te wachten) dat Jan achterwege laat dat de laatste Keizers hier in 1912 een gruwelijke einde vond: deze nazaat van Gerrit Jan werd dood aangetroffen, voorovergevallen met zijn gezicht in de open haard. We zijn wel aan koffie toe.

Antoon van der Vring